Wie denkt dat, na de wijzigingen van de Grondwet van 1978, de situatie voor de protestanten in Spanje nu goed geregeld is, heeft het mis. Nog altijd worden zij in verschillende opzichten als tweede- of zelfs derderangsburgers behandeld. Een van de grootste problemen waar de IEE en de IERE mee kampen, is dat van de sociale zekerheid van de predikanten. Voor velen kon geen premie worden betaald, want officieel bestonden ze niet. Slechts zij die er een andere baan naast hadden, waarvoor ze premie betaalden, konden in aanmerking komen voor pensioen of een uitkering. Toch eist de staat wel van de kerken, dat zij hun predikanten betalen. En waar de Staat in gebreke blijft, zorgt de kerk voor de haren. Dat betekent dat een derde van de hulp van buitenaf wordt gebruikt voor deze kleine groep mensen. Dat het een uitstervend probleem is, maakt het des te bitterder: de Staat heeft de langste adem. Dat is pas weer gebleken. Hier onder volgt een stuk uit 1998 dat is geschreven namens de Catalaanse Raad van kerken in Barcelona, en dat een en ander op een rijtje zet.
'Het
is een welbekend feit, dat bij de beëindiging van de burgeroorlog
en met het
slagen van de militaire opstand de protestantse kerken uit het
juridische en sociale leven geschrapt zijn. Inderdaad zijn de
kerkgebouwen gesloten, hebben vele predikaten het land moeten verlaten
en hebben degenen die gebleven zijn zeer droevige tijden beleefd, met
vervolgingen, gevangenneming enz. Om die reden is er tijdens de volle
40 jaren, die de dictatuur geduurd heeft, geen enkele gelegenheid
geweest voor de genoemde predikanten om
opgenomen te worden in het Stelsel van de Sociale Verzekering,
aangezien zij werkten voor kerken, die niet eens als rechtspersoon
erkend waren.
Het is duidelijk, dat
deze situatie volledig moest veranderen met
de afkondiging van de thans van kracht zijnde Grondwet van het jaar
1978, waarin in artikel 16 een algehele godsdienstvrijheid wordt
erkend, en de Staat ophield confessioneel
te
zijn. maar vóórdien, toen de politieke overgang
eenmaal voltrokken was, en de eerste democratische verkiezingen
gehouden waren, in juni 1979, had de Staat een belangrijke stap gezet
door de opneming van onze predikanten in het
Stelsel van de Sociale Verzekering.
Wij
doelen op de afkondiging van het Besluit D 2398/77 van 27 augustus, die
in haar artikel 1.1: ‘De priesters van de Katholieke Kerk en de overige bedienaren
van andere kerken en Godsdienstige Overtuigingen, die naar behoren zijn
ingeschreven in het desbetreffende Register van het Ministerie van
Justitie’ heeft opgenomen in het kader van de toepassing van
het Algemeen Sociaal Verzekeringsstelsel, onder de voorwaarden die bij
reglement bepaald worden.
Derhalve zijn sinds
26 augustus 1977 de protestantse predikanten opgenomen
in het Algemeen Sociaal Verzekeringsstelsel.
Desalniettemin
heeft het genoemde Besluit alleen maar de gelijkstelling met arbeiders
in loondienst geregeld van de ‘Diocesane priesters van
de Katholieke Kerk’ (art. 12), om hun opneming in het Algemeen
Sociaal Verzekeringsstelsel te bewerkstelligen. Derhalve zijn de
Bedienaren van de andere Kerken en Religieuze Overtuigingen verstoken
gebleven van een uitgewerkte regulering en daarom is hun opneming in
het stelsel ‘oud papier’ gebleken.
De
regeling van het opnemen van de priesters van
de Katholieke Kerk, die het Besluit bevatte, was als volgt:
Van recht op uitkering zijn ze uitgesloten in geval van tijdelijke arbeids-ongeschiktheid en van
voorlopige invaliditeit, gezinsbescherming
en werkeloosheid. Evenzo zouden gevallen van ziekte en
ongeval altijd worden beschouwd als van algemene aard. (art. 2)
De
enige maandelijkse basispremie voor de overige gevallen zou worden
gevormd door het minimumniveau van de basispremie, dat telkens op dat
moment van kracht is in het Algemeen Sociaal Verzekeringsstelsel.
Het
genoemde Besluit werd uitgewerkt in de Ministeriele Beschikking van
19-12-1977 (Art 2751). Uit de geciteerde Ministeriele Beschikking moet
de Overgangsbepaling 1a vermeld
worden, die een speciale premie vaststelt
voor de ‘geestelijken’ die een bepaalde leeftijd hebben op
het ogenblik van het inwerking reden van het Besluit, op dezelfde
manier rekening houdend met de veronderstelde situatie van die
geestelijken die reeds de leeftijd hebben om gepensioneerd te zijn op
grond van leeftijd.
Later
is uitgevaardigd het Rondschrijven van 1-2-1978 (Art. 1192) voor de
toepassing van de voorafgaande normen.
Het is
interessant het art. 7 § 1.2 en 2.3 er uit te lichten, dat betrekking heeft op de
premies, die verschuldigd zouden zijn door de personen aan wie de Overgangsbepaling 1a van het voornoemde
Ministerieel Besluit refereert, ten einde recht te
hebben op de overeenkomstige uitkeringen.
Tenslotte
moet melding gemaakt worden van de Beslissing van 17-10-1979, die de
‘Uitgangspunten’ regelt ‘voor de opname van de
geestelijkheid in het Algemeen Sociaal Verzekeringsstelsel (Art. 2714)
en van het Koninklijk Besluit 487/90 van 17 maart (Art. 942) waarin als aan de Sociale Verzekering betaald worden beschouwd de perioden van arbeid als priester of als religieus, van
priesters en
religieuzen van de R.K.Kerk die zijn uitgetreden.
Schets van het probleem van de Predikanten.
Maar
eind 1992 herinnerde de Staat zich
de genoemde opname. Inderdaad werd aan het eind van het genoemde jaar
de Wet 24/1992 van 10 november afgekondigd, die de ‘Overeenkomst
van Samenwerking met de F.E.R.E.D.E. ’ bevat.
Art. 5
daarvan herhaalde nog eens de opname van ‘Bedienars van de
Godsdienst’ (dit slaat op Protestantse predikanten; die deze
terminologie natuurlijk afwijzen) in het Algemeen Sociaal
Verzekeringsstelsel.
Het
genoemde artikel is tot op dit ogenblik zonder uitwerking gebleven.
Niettemin,
en rekening houdende met de aanstaande afkondiging van
de genoemde wet, accepteerde de Sociale Verzekering de opname van
predikanten in het Algemeen Sociaal
Verzekeringsstelsel onder gelijke voorwaarden als voor de rest van de
in het genoemde Stelsel opgenomen arbeiders in loondienst, aan
het eind van het jaar 1991.
Op die
grond hebben verschillende kerken hun predikanten in
de Sociale Verzekering laten opnemen, tegen betaling van premie voor deze mensen, vanaf de genoemde datum.
Dientengevolgen
is premie betaald gedurende 7 jaar. (1991 – 1998)
Aangezien
er geen gereglementeerde regeling is
geweest van de opname van de predikanten in de
Sociale Verzekering, is nog niet voldaan aan een eis, die wij altijd
hebben gesteld, en wel de erkenning van de dienstjaren der predikanten
van de Protestantse kerken als premieperiodes, een fundamentele
kwestie, waarvan wij niet kunnen afzien, aangezien er zonder deze
erkenning predikanten zijn die vanwege hun leeftijd nooit zullen kunnen
genieten van bepaalde uitkeringen (invaliditeit, pensionering, doordat
ze de benodigde jaren waarin niet betaald is, niet hebben, en ook al
die predikanten en weduwen zijn onbeschermd, die al met emeritaat waren
gegaan, maar geen pensioen ontvangen omdat ze
niet opgenomen zijn in het Algemeen Sociaal Verzekeringsstelsel om
bovengenoemde redenen, evenals familieleden van reeds overleden
predikanten (weduwen, wezen en andere familieleden).
Voor
wat de premie betreft: die zal uniform zijn en
maandelijks verschuldigd, voor alle gevallen en situaties, die vallen
onder de bescherming voornoemd, en zij zal worden gevormd door het
bedrag van het absoluut minimale niveau van premies, die telkens van
kracht zijn in het Algemeen Sociaal Verzekeringsstelsel voor arbeiders,
die de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt.
Uitgezonderd
van de verplichting tot premiebetaling is men door werkeloosheid,
wanneer men valt onder het Fonds Salarisgarantie en in geval van
Beroepsopleiding.
Geen
Overgangsbepaling is getroffen voor de predikanten die
al een zekere leeftijd hebben, zoals wel is gebeurd voor de
geestelijken van de Katholieke kerk, en evenmin worden aangemerkt als
jaren waarin premie betaald zou zijn die jaren
waarin de functie van predikant is uitgeoefend zonder premie te betalen
vanwege voormelde historische redenen.
Met
betrekking tot het ontwerp Koninklijk Besluit ter opname van onze
predikanten in het Algemeen Sociaal Verzekeringsstelsel,
willen wij het volgende opmerken:
Principieel
is de Evangelische Raad van Catalonië het niet eens met de regeling die
wordt voorgesteld. Deze zo categorische bewering doen wij om twee
redenen:
In de eerste plaats, omdat wij van mening zijn, dat de predikanten in feite uitstekend gelijk gesteld kunnen worden met loonarbeiders in andermans dienst, aangezien ze onderworpen zijn aan richtlijnen, uitgevaardigd door de betrokken kerken, en zij een aantal taken hebben die ze moeten uitvoeren en daarom geloven wij, dat zij niet onder een speciale regeling moeten vallen, maar onder dezelfde als die, welke geldt voor de overige loonarbeiders in andermans dienst, die in het Algemeen Sociaal Verzekeringsstelsel zijn opgenomen, zowel wat betreft de premie als wat betreft de overeenkomstige uitkeringen. Wat wordt voorgesteld is vanuit ons gezichtspunt een ontoelaatbare discriminatie. Immers wat men wil doen is een copie van de reeds tevoren in werking getreden regeling voor de geestelijken van de Katholieke Kerk, met welke wij in geen opzicht te vergelijken zijn (zij hebben geen gezin, en bovendien ontvangt de genoemde kerk jaarlijks van de Staat, à fonds perdu, een bedrag dat rond de 20.000.000.000 Pts ligt (= 260.000.000 gulden - 117.982.850 euro).
In de tweede plaats omdat wij geloven dat de Sociale
Verzekering een openbare dienst behoort
te zijn, in stand gehouden met openbare fondsen door de Staat , zoals artikel 41
van de Grondwet bepaalt, om welke reden het niet mogelijk is een
minimumpremie toe te staan, die natuurlijk eveneens aanleiding geeft
tot minimumuitkeringen, aangezien dit de onwenselijke oplossing ten
gevolge zou hebben, dat men zich moeten laten inschrijven bij
Pensioenfondsen om de pensioenen aan
te vullen, d.w.z. men moet oplossingen zoeken in de privésector,
die op den duur altijd duurder uitvallen voor de arbeiders en die hem
minder beschermd doen zijn in noodsituaties.
Vanwege dit alles
houden wij het ervoor, dat de aanvaarding van de genoemde Regeling een
stap terug betekent, zowel in theoretisch – beschouwelijk
opzicht, volgens hetwelk de Sociale zekerheid openbaar behoort te zijn,
en daarom ook in stand gehouden wordt door openbare fondsen –
zonder dat dit verhindert dat de betrokkene, zowel ondernemers als
arbeiders, voor de financiering daarvan een overeenkomstige bijdrage
leveren – als ook in het onderhavige geval, omdat het een
discriminatie betekent van de predikanten ten
opzichte van de overige arbeiders, die een ruimere bescherming zullen
genieten, welke discriminatie naar ons begrip duidelijk
ongrondwettelijk zou zijn, aangezien zij ingaat tegen art. 14 van onze
Magna Charta, die bepaalt dat: ‘de Spanjaarden gelijk zijn voor
de wet zonder
dat enige vorm van discriminatie mag bestaan uit hoofde van geboorte,
ras, sekse, Godsdienst, opinie of welke andere
conditie of persoonlijke en sociale omstandigheid ook.’
Dientengevolge
zijn onze voorstellen t.a.v. de voorgestelde regeling als
volgt:
2.
Een speciale overgangsbepaling dient te worden opgenomen waarin
als jaren, waarin premie is betaald, erkend
worden die jaren waarin de Protestantse Kerken hun predikanten niet hebben kunnen laten opnemen in de Sociale
Verzekering. Deze erkenning behoort zich uit te strekken tot allen,
zowel tot de predikanten, die thans premie betalen, welke hun leeftijd
ook moge zijn, als tot degenen die niet meer werken, omdat ze met
emeritaat zijn of invalide, opdat zij het overeenkomstig pensoen uit
emeritaat of invaliditeit kunnen aanvragen, en opdat van allen, die
reeds overleden zijn, aan gezien die kunnen bestaan – en
in feite weten wij dat ze bestaan – de gezinnen recht verkrijgen op weduwen- en wezenuitkeringen of op
uitkering aan nabestaanden.
Barcelona 31-12-1998 Lidia Castells
In 2001 weigerde de president, Aznar, te spreken met de FEREDE over deze en andere voorstellen! Het is een moeizame tocht naar werkelijke erkenning en gelijkberechtiging. De nieuwe minister van Justitie lijkt iets opener.
bijgewerkt:15-07-2005